donderdag 15 februari 2018

Mediaopvoeding en digitale geletterdheid

http://www.versvak.nl/media-communicatie/mediaopvoeding-en-digitale-geletterdheid/
De afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het belangrijk is dat kinderen en jongeren mediawijs en digitaal geletterd zijn. In onze huidige digitale en op kennis gebaseerde samenleving zijn dergelijke online vaardigheden onmisbaar, zowel voor het welzijn kinderen en jongeren als voor hun toekomstige maatschappelijke carrière. Onder digitale geletterdheid worden vaardigheden verstaan zoals het kunnen vinden van de juiste informatie online en het juist inschatten van de betrouwbaarheid van nieuwsbronnen online. Dergelijke vaardigheden worden ook wel aangeduid met de term digitale informatievaardigheden. Een voor de hand liggende manier voor het stimuleren van deze vaardigheden, en daarmee digitale geletterdheid, is media-educatie, zowel door ouders als scholen. Maar het lijkt allemaal nog niet mee te vallen. ‘Meer les maakt je niet ‘mediawijzer’’ kopte het NRC namelijk afgelopen november (NRC, 17 november 2017). De boodschap was dat jongeren helemaal nog niet zo digitaal geletterd zijn als zij zelf denken en dat het opleidingsniveau van de ouders bepalender is voor de digitale informatievaardigheden van kinderen en jongeren dan de medialessen op school. Hoe kan dat nou?

Ouders en de digitale kloof
Dat het opleidingsniveau van ouders bepalender is voor de mate van digitale geletterdheid van jongeren dan school is niet zo verrassend. Ten eerste begint de invloed van ouders al ruim voordat kinderen naar school gaan. En die invloed betreft natuurlijk niet alleen digitale informatievaardigheden, maar bijvoorbeeld ook de leesprestaties van kinderen. Kinderen van hoogopgeleide ouders starten met een voorsprong op school en behouden deze vaak gedurende de schoolloopbaan. Daarnaast brengen kinderen nog altijd meer tijd thuis door dan op school en staat het mediaonderwijs op scholen vaak nog in de kinderschoenen. Kortom, kinderen uit hoger opgeleide gezinnen beschikken over meer digitale informatievaardigheden dan hun leeftijdsgenoten met lager opgeleide ouders en dit is een wereldwijd gegeven (Notten et al., 2009). Deze ongelijkheid in digitale vaardigheden, zowel bij kinderen als volwassenen, wordt in de literatuur ook wel aangeduid als de “digitale divide”.  Deze zogenaamde digitale kloof is niet nieuw hoor, het is sinds de opkomst van het internet al een bekend verschijnsel. En deze digitale kloof is, net als sociale ongelijkheid in het algemeen, behoorlijk hardnekkig.

Ouders en digitale geletterdheid
Interessant is de vraag waarom kinderen van hoger opgeleide ouders meer digitaal geletterd zijn dan kinderen uit lager opgeleide gezinnen. Wat doen die hoger opgeleide ouders nu eigenlijk in hun opvoeding als het gaat om digitale geletterdheid?
In het algemeen gebruiken hoger opgeleide ouders zelf meer complexe digitale functies en hebben zij zelf ook meer digitale informatievaardigheden dan lager opgeleide ouders. Dit komt bijvoorbeeld doordat hoger opgeleide ouders meer jaren onderwijs hebben genoten, waarin ook hun digitale informatievaardigheden getraind zijn. Maar ook omdat zij vaak beroepen hebben waarin dergelijke vaardigheden dagelijks toegepast worden. Ouders geven met hun eigen mediagebruik een bepaald voorbeeld aan hun kinderen, veelal onbewust, maar daarom niet minder effectief. Daarnaast zijn hoger opgeleide ouders ook actiever betrokken bij het begeleiden van het mediagebruik van hun kinderen. Ze leggen vaker uit hoe je bepaalde informatie kunt vinden, houden de online privacy meer in de gaten, en hebben vaker regels thuis als het gaat om het mediagebruik van hun kinderen. Tot slot is ook het media-aanbod verschillend in gezinnen: in gezinnen met hoger opgeleide ouders zijn vaker boeken aanwezig, maar er staat bijvoorbeeld minder vaak een beeldscherm in de kinderslaapkamer dan in gezinnen met lager opgeleide ouders.
In hun zoektocht naar het stimuleren van digitale geletterdheid lijken ouders en scholen vooral gericht op digitale toepassingen. Dat is natuurlijk belangrijk, maar niet het enige dat telt. Als het gaat om digitale geletterdheid spelen ook de ‘traditionele’ ofwel ‘offline’ leesopvoeding en leesvaardigheden een belangrijke rol. Er is namelijk een sterk verband tussen offline geletterdheid, zoals het lezen van boeken, en online, ofwel digitale, geletterdheid.
Uit recent onderzoek naar de digitale informatievaardigheden van jongeren uit 13 verschillende landen (Notten & Becker, 2017) blijkt dat jongeren die goed offline kunnen lezen ook digitaal informatievaardiger zijn Ze zoeken online meer informatie en lezen meer online nieuws dan kinderen die weinig lezen of die lezen niet leuk vinden. Voor digitale geletterdheid blijkt de traditionele offline geletterdheid een belangrijke voorwaarde.
Maar de meest opvallende bevinding is toch wel dat de traditionele vroege lees- en taalopvoeding thuis - zoals voorlezen en woordspelletjes doen - een belangrijke rol speelt bij het ontwikkelen van digitale geletterdheid. En deze relatie blijft sterk, ongeacht het opleidingsniveau van de ouders, het digitale aanbod in het ouderlijk huis, het leesgedrag van de jongeren of het land waarin zij wonen De vroege lees- en taalopvoeding thuis stimuleert de digitale geletterdheid en helpt jongeren om ook online hun weg te vinden.
Deze kennis is relevant voor ouders en scholen. Belangrijk is hierbij de bewustwording dat voor kinderen (en ouders) met minder goede leesvaardigheden het aanleren van digitale informatievaardigheden een extra uitdaging is. Kortom, naast de binnenkort belangrijke en verplichte medialessen op school blijft de traditionele offline leesbevordering en de bekende ‘voorleesouder’, zowel op school als thuis, van grote waarde.

Tot slot
Ouders hebben veel invloed op de ontwikkeling van hun kind, ook als het gaat om digitale geletterdheid. Maar er zijn grote verschillen tussen gezinnen. Dit benadrukt de relevantie van media-educatie op bijvoorbeeld scholen en in bibliotheken, om alle kinderen de kans te bieden digitaal geletterd te worden. Daarnaast is het belangrijk dat mediaopvoeding niet alleen gaat over digitale media: thuis al op jonge leeftijd lees- en taalvaardigheden stimuleren is nog steeds - of misschien wel in toenemende mate - van belang voor het ontwikkelen van digitale geletterdheid. Ook is het goed bewust te zijn van het feit dat in onze huidige op kennis gebaseerde samenleving laaggeletterdheid - offline en online - een belangrijke risicofactor is, zowel voor het welzijn van ouders als voor de ontwikkeling van hun kinderen.

Referenties:
Monitor Nationaal Media Paspoort (2016). Wetenschappelijke raad Nationaal Mediapaspoort. https://www.nationaalmediapaspoort.nl/images/pdf/Monitor%20Nationaal%20Media%20Paspoort%202016.pdf
Notten, N., Peter, J., Valkenburg, P. & G. Kraaykamp (2009). Research note: Digital Divide Across Borders: A Cross-National Study of Adolescents’ Use of Digital technologies. European Sociological Review, 25 (5), 551-560.
Notten, N., (2012). Over ouders en leesopvoeding. Stichting Lezen reeks 21, Eburon Delft
Notten, N. & B. Becker (2017). Early home literacy and adolescents’ online reading behavior in comparative perspective. International Journal of Comparative Sociology http://journals.sagepub.com/doi/pdf/10.1177/0020715217735362

donderdag 11 januari 2018

Opgroeien in een laaggeletterd gezin – wat betekent dat voor de kansen van een kind?
Auteurs: Natascha Notten en Frouke de Wijs
http://www.versvak.nl/media-communicatie/opgroeien-in-een-laaggeletterd-gezin-wat-betekent-dat-voor-de-kansen-van-een-kind/

De term “laaggeletterdheid” roept bij mensen stereotype beelden op en wordt in het algemeen niet ervaren als een (groot) maatschappelijk probleem.  Lang is er weinig specifieke aandacht besteed aan dit fenomeen, maar de maatschappelijke en individuele kosten van laaggeletterdheid zijn hoog, zowel in financieel als in sociaal opzicht. Belangrijk is daarom dat het beeld van laaggeletterdheid wordt bijgesteld, en de rol hiervan in gezinnen inzichtelijk wordt gemaakt voor het grotere publiek. Want laaggeletterdheid speelt echt niet alleen in kansarme gezinnen. En de gevolgen zijn in alle laaggeletterde gezinnen groot, voor zowel ouders als hun kinderen.

Wat is laaggeletterdheid?
In 2016 kende Nederland 1,3 miljoen laaggeletterden tussen de 16 en 65 jaar oud[i]. En hoewel de term laaggeletterdheid ook wel wordt gebruikt met betrekking tot rekenen en digitale vaardigheden, heeft het in het algemene spraakgebruik meestal betrekking op een laag niveau van lees- en schrijfvaardigheden. Laaggeletterden zijn mensen die moeite hebben met het dagelijks gebruik van gedrukte en geschreven teksten. Als officiële maatstaf voor laaggeletterdheid geldt dat men wat betreft lezen en schrijven niet het algemeen maatschappelijk niveau van eind vmbo of mbo-1,2,3 beheerst (niveau 2F). Dit houdt in dat mensen bijvoorbeeld niet in staat zijn om op teksten te reflecteren of twee stukjes tekst te vergelijken met elkaar[ii].
Naast de sociaaleconomische positie van een persoon, zoals opleidingsniveau en participatie of positie op de arbeidsmarkt, kan ook een eventuele migratieachtergrond samenhangen met laaggeletterdheid. Aannemelijk is dat deze kenmerken niet de gehele verklaring zijn van laaggeletterdheid. Mogelijk is ook de spreektaal in het huishouden en de gezinssamenstelling van belang. Ook schaamte, ziekte en gebrek aan oefening kunnen een rol spelen. En naar alle waarschijnlijkheid zullen er nog meer verklaringen zijn.

Gevolgen van laaggeletterdheid
Door onvoldoende ontwikkelde lees- en schrijfvaardigheden kunnen laaggeletterden moeite hebben met het invullen van formulieren of het begrijpen van brieven en geschreven instructies[iii]. Laaggeletterdheid kan ook het aanvragen van subsidies en toeslagen bemoeilijken[iv], waardoor de financiële positie van een gezin onder druk kan komen te staan. Dit kan dan weer zijn weerslag hebben op ondervonden geluk, welzijn en gezondheid van alle gezinsleden. Bovendien kan laaggeletterdheid ook leiden tot moeilijkheden in sociaal opzicht, omdat men minder goed over zaken mee kan praten en men zich vaak schaamt voor laaggeletterdheid. Het wordt dan ook ervaren als een taboe. Hierbij speelt mee dat in Nederland eigenlijk iedereen toegang heeft tot passend onderwijs, en de algemene veronderstelling daarom is dat iedereen kan lezen en schrijven. Wanneer niet aan deze verwachting kan worden voldaan, kan dit een gevoel van falen en schaamte versterken.

Laaggeletterdheid en de kansen van kinderen
Laaggeletterdheid is niet alleen een actueel probleem voor volwassenen, maar zeker ook voor hun kinderen. Ouders geven allerlei zaken door aan hun kinderen, zoals financiële middelen, maar ook kennis, vaardigheden, normen en waarden. Soms doen ouders dat bewust, maar vaak ook onbewust. Kinderen imiteren nu eenmaal het gedrag van hun ouders.  Dus wanneer ouders niet veel lezen, zullen kinderen dit voorbeeldgedrag overnemen. Laaggeletterde ouders hebben vaak te weinig vaardigheden, plezier en motivatie om te lezen, waardoor de kans groot is dat hun kinderen dit ook niet doen. Ook is het aannemelijk dat laaggeletterde ouders minder in staat en gemotiveerd zijn om hun kinderen leesbegeleiding te bieden, door bijvoorbeeld samen een boek te lezen. Kinderen in laaggeletterde gezinnen zullen daardoor minder gestimuleerd worden bij het ontwikkelen van hun woordenschat. En omdat laaggeletterde ouders zelf ook nauwelijks lezen of voorlezen zal het aanbod van boeken in huis beperkt zijn. Hierdoor worden kinderen minder geprikkeld om te gaan lezen, wat een negatieve invloed kan hebben op hun geletterdheid.
Laaggeletterdheid bij ouders kan de kansen en ontwikkeling van hun kinderen beperken. Want wanneer er thuis weinig aandacht is voor lezen en schrijven of wanneer de lees- en schrijfvaardigheden beperkt zijn, is de kans groot dat kinderen al een achterstand hebben in deze vaardigheden aan het begin van hun schoolcarrière[v]. Ook zullen beperkte lees- en schrijfvaardigheden van ouders een belangrijke belemmering zijn wanneer zij hun kinderen willen helpen bij het maken van huiswerk. En behalve de beperkte lees- en schrijfvaardigheden worden meestal ook de financiële en sociale gevolgen van laaggeletterdheid doorgegeven aan hun kinderen. Daarbij is de kans groot is dat ook het gebrek aan leesmotivatie en schaamte overgedragen worden.

De relatie tussen kansarm en laaggeletterdheid
Kinderen die opgroeien in armoede worden in het maatschappelijk debat omschreven als “kansarm”. Om te bepalen of kinderen uit een kansarm of achterstandsgezin komen, wordt vaak de sociaaleconomische positie van de ouders gehanteerd als maatstaf. In de afgelopen jaren werd het opleidingsniveau van ouders meegenomen om te bepalen of een kind een “achterstandsleerling” is en om die reden in aanmerking komt voor extra ondersteuning op school. Deze indicator bleek echter te beperkt. Recentelijk zijn er initiatieven genomen om dit signaleringsmeetinstrument (i.e., gewichtenregeling) uit te breiden, met bijvoorbeeld verblijfsduur en herkomst, zodat er geen of in ieder geval minder kinderen buiten de boot vallen.
Toch is er nog weinig expliciete aandacht voor de laaggeletterdheid van ouders. Want laaggeletterdheid komt niet alleen voor in kansarme gezinnen.  Ook wanneer ouders boven de grens van “achterstandsgezin” uitkomen[1]  kan laaggeletterdheid een rol spelen. Als ouders na het afronden van hun opleiding en in hun dagelijkse werkzaamheden minder oefenen met lezen en schrijven kunnen hun vaardigheden afnemen. Dit betekent dat wanneer we kinderen in Nederland gelijke kansen gunnen, en daarom wat extra ondersteuning willen bieden, het niet afdoende is om enkel te kijken naar het opleidingsniveau of de herkomst van ouders.

Meer oog voor ouders en kinderen in laaggeletterde gezinnen
We mogen ervan uit gaan dat alle ouders het beste met hun kinderen voor hebben. En iedere ouder gunt zijn kind alle mogelijk kansen op een goede toekomst. Alleen kunnen sommige ouders hierbij een steuntje in de rug gebruiken, bijvoorbeeld omdat zij moeite hebben met lezen en schrijven. Een bijkomend probleem is echter dat laaggeletterden hun gebrekkige lees- en schrijfvaardigheden lang niet altijd inzien of erkennen. Of door schaamte en onwetendheid belemmeringen ervaren bij het zoeken naar hulp. Hierdoor zullen laaggeletterde ouders wellicht niet snel aan de bel trekken en blijft laaggeletterdheid binnen gezinnen mogelijk ongezien.
Er zijn in Nederland al verschillende initiatieven om de taalontwikkeling van kinderen die het risico lopen op laaggeletterdheid te stimuleren. Zo biedt Stichting Lezen & Schrijven een e-learning module aan voor kraamzorgmedewerkers om eventuele laaggeletterdheid in een gezin te herkennen, waarbij handvaten worden geboden om hiermee om te gaan. Ook is er de Aanpak Taal, een initiatief van het ministerie van SZW, waarbij ouders en de school samenwerken om de taalvaardigheid van zowel kind als ouder te vergroten. Deze initiatieven zijn van groot belang om de vicieuze cirkel van intergenerationele laaggeletterdheid te doorbreken. Toch worden nog lang niet alle kinderen die dit nodig hebben bereikt. Een gebrek aan kennis over laaggeletterdheid specifiek binnen gezinnen draagt hier mogelijk aan bij.
Op dit moment loopt ongeveer 14 procent van alle Nederlandse kinderen het risico om later ook als laaggeletterd aangemerkt te worden (De Greef, Segers, & Nijhuis, 2016). Gezien de rol van teksten en informatie in onze huidige gedigitaliseerde samenleving zijn de mogelijke negatieve gevolgen voor toekomstige generaties laaggeletterden nog groter. Om de intergenerationele overdracht van laaggeletterdheid  te kunnen doorbreken is daarom meer inzicht nodig in de beperkingen en behoeften van ouders en kinderen in laaggeletterde gezinnen. Waarbij zowel oorzaken als de  gevolgen, voor zowel ouders als kind, in beeld kunnen worden gebracht. En omdat laaggeletterdheid toch vaak als taboe wordt ervaren is het van belang om naast geijkte onderzoeksmethoden ook te zoeken naar alternatieve benaderingen.





[1] dus een opleidingsniveau hoger dan lbo/vbo, praktijkonderwijs/lwoo of vmbo basis- of kaderberoepsgerichte leerweg hebben



[i] Greef, M. de, Segers, M., de & Nijhuis, J. (2016). Feiten & Cijfers Geletterdheid 2016. Overzicht van        de gevolgen  van  laaggeletterdheid  en  de  opbrengsten  van  investeringen  voor      samenleving  en  individu. Stichting Lezen & Schrijven in samenwerking met Universiteit van               Maastricht,         ECBO, PWC en SEO. Den Haag.
[ii] Buisman, m. & w. Houtkoop (2014). Laaggeletterdheid in kaart. Den Bosch/Utrecht: Ecbo/Stichting      Lezen & Schrijven.
 [iii] Bohnenn, E., Ceulemans, C., van de Guchte, C., Kurvers, J., & van Tendeloo, T. (2004). Laaggeletterd   in de Lage Landen: Hoge prioriteit voor beleid. Den Haag: Nederlandse Taalunie.
 [iv] Baay, P., Buisman, M., & Houtkoop, W. (2015). Laaggeletterden: achterblijvers in de digitale wereld? Den Haag: Stichting Lezen & Schrijven.
 [v] Notten, N. (2012). Over ouders en leesopvoeding. Stichting Lezen reeks 21. Delft: Eburon

Connected, maar ook (met) thuis?
http://www.versvak.nl/media-communicatie/connected-maar-ook-met-thuis/

Laatst kreeg ik de vraag van een journalist over de rol van WhatsApp in de communicatie binnen gezinnen. Vroeger legde je een briefje op tafel, als je even weg moest of om door te geven wie er gebeld had. Maar nu wordt er hele dagen via Whatsapp gecommuniceerd. Ook binnen gezinnen. Tenminste, dat was de aanname. Dus hoe zit dat nu met Whatsapp en communicatie via sociale media tussen gezinsleden? Spreken ouders en hun kinderen elkaar daardoor minder? Was het vroeger niet veel beter?1
Een erg leuke onderzoeksvraag. Want ook ik Whatsapp regelmatig met mijn tienerkinderen. Maar ik had mij nog niet bedacht wat voor rol dit nu eigenlijk speelt in ons gezin. Ik kan al wel direct een paar voordelen opnoemen. Zo kan ik vanaf mijn werkplek en tijdens schooltijd toch even doorgeven dat de gitaarles uitvalt die middag. En worden goede cijfers vanuit het klaslokaal naar het thuisfront geappt. Een belangrijk voordeel is ook dat ik thuis niet alle trappen op hoef om ze te roepen voor het eten. Want ook als we allemaal thuis zijn appen we er vrolijk op los. Ik in ieder geval. Mijn tienerkinderen niet bedenk ik mij nu. Nadelen? Ik kan het met vlagen heel irritant vinden dat ze niet altijd online en dus niet altijd te bereiken zijn. Of erger nog, niet direct of helemaal niet reageren op mijn berichtjes. Eigenlijk vind ik het vooral wel een veilig gevoel dat, waar ze ook uithangen en op welk tijdstip dan ook, ik met een appje toch snel even kan checken of alles ok is. Maar deze positieve beleving als ouder was natuurlijk niet de eerste gedachte achter de vraag die mij gesteld werd. Het probleem is dat in het algemeen alle alarmbellen gaan rinkelen zodra er een relatie wordt gelegd tussen sociale media en kinderen. Zo wordt bijvoorbeeld het gebruik van sociale media door kinderen in verband gebracht met verminderde concentratie, slechtere schoolresultaten, minder nachtrust, cyberpesten en andere online risico’s. Maar dit is slechts één kant van de medaille. Sociale media kunnen heel veel mogelijkheden en kansen bieden, aan kinderen en ouders.2 3
Dus even terug naar de onderzoeksvraag; zijn we door al dat WhatsAppen binnen het gezin nu het contact met elkaar kwijt geraakt? Allereerst blijkt uit onderzoek naar het Nederlandse gezinsleven dat in de afgelopen decennia de tijd die ouders vrijmaken voor hun kinderen juist is toegenomen. Zo laten rapporten van bijvoorbeeld het Sociaal en Cultureel Planbureau zien dat de huidige generatie ouders juist vaker actief en bewust activiteiten met hun kinderen onderneemt.4 Ook blijkt dat de communicatie tussen ouder en kind, en dan vooral met vaders, juist wat sterker is geworden de afgelopen jaren. Een ruime meerderheid van de huidige generatie kinderen geeft aan goed bij hun ouders terecht te kunnen met vragen en voor steun. 5 Dus ondanks het opkomende sociale mediagebruik lijken gezinsleden hechter en communicatiever dan daarvoor. Daarnaast hebben onderzoekers ook aangetoond dat online communicatie geen vervanging is van face-to-face communicatie tussen gezinsleden. En deze laatste staat toch nog altijd bovenaan als het gaat om communicatie tussen ouders en kinderen.6 7
Kortom, ouders “bemoeien” zich nu meer met hun kinderen dan vroeger. Er wordt meer geregeld en georganiseerd, gezorgd en ook gecommuniceerd. Ouders zijn meer gaan werken, hebben minder vrije tijd, maar besteden wel bewust meer tijd aan de opvoeding van hun kinderen. En Whatsapp blijkt heel handig om in contact te blijven met je kind. De hele dag. Ouders kunnen zo ook de controle die zij graag willen uitoefenen op hun kinderen vorm geven. Wat niet wil zeggen dat de kinderen daar ook altijd in mee gaan. Kinderen, en dan vooral  pubers, hebben ruimte nodig om zich te kunnen ontwikkelen. Dat is zowel offline als online het geval. Ze zullen dan ook echt niet altijd reageren op de berichtjes van hun ouders.
Online communicatie blijkt vooral gebruikt te worden ter ondersteuning van de geboden opvoeding in een gezin. Maar niet in alle gezinnen wordt evenveel online gecommuniceerd. Zo staan niet alle ouders positief ten opzichte van online communicatie en het gebruik van sociale media. Dit kan zijn vanuit overtuiging, maar ook door een gebrek aan vaardigheden en kennis. Bovendien suggereert de literatuur dat online communicatie bestaande familiebanden juist versterkt, maar vooral plaatsvindt in gezinnen waarin toch al veel gecommuniceerd wordt. Dit suggereert eigenlijk dat online communicatie niet meer is dan “oude wijn in nieuwe zakken”; in warme en communicatieve gezinnen zijn ook online de banden warm en hecht. En in een samenleving waarin online communicatie alleen maar lijkt toe te nemen is dat goed nieuws voor kinderen uit deze gezinnen. Maar wat betekent het voor kinderen met minder communicatieve en ICT vaardige ouders? En zijn er verschillen tussen jongens en meisjes, vader en moeders? En wat delen gezinsleden eigenlijk online, en verschilt dat naar leeftijd van de kinderen en achtergrondkenmerken van het ouderlijk gezin?  
Hoewel de gestelde vraag eigenlijk makkelijk te beantwoorden was, heeft het veel nieuwe vragen en ideeën voor onderzoek opgeleverd. Het wetenschappelijk onderzoek op dit gebied staat in Nederland nog in de kinderschoenen, maar toekomstig onderzoek zal zich hier zeker op gaan richten.


1.       “Hoe Whatsapp het briefje op de keukentafel heeft verslagen”, Algemeen Dagblad, 10 juli 2017
2.       Notten, N & P. Nikken (2016). Boys and girls taking risks online: A gendered perspective on social context and adolescents’ risky online behavior. New Media & Society, 966-988.
3.       Valkenburg, P.M. & J.T. Piotrowski (2017). Unplugged. How media attract and affect youth. Yale University Press, New Haven and London.
4.       Bucx, F. (red.) (2011). Gezinsrapport 2011. Een portret van het gezinsleven in Nederland. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.
5.       de Looze, M., van Dorsselaer, S., de Roos, S., Verdurmen, J., Stevens, G., Gommans, R., & Vollebergh, W. (2014). Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. Utrecht University.
6.       Rudi, J.H., Walkner, A. & J. Dworkin (2015). Adolescent–Parent Communication in a Digital World: Differences by Family Communication Patterns. Youth & Society,  Vol. 47(6), 811– 828.
7.       Kennedy, Tracy LM, et al. "Networked families." Pew Internet & American Life Project (2008): 1-36.


zondag 4 juni 2017

Help! Heb ik wel genoeg gezinsrituelen?
Gister een artikel gelezen over de rol van rituelen in gezinnen. Of eigenlijk specifiek in samengestelde gezinnen. Indrukwekkend, pijnlijk en mooi. Over hoe ouders in samengestelde gezinnen van het nieuwe gezin een eenheid willen maken. Maar ook hoe er ook nog geprobeerd wordt om een klein beetje van het oude te bewaren, om dat speciale momentje of lijntje met je kind vast te houden.
Wat een belangrijke rol speelt in het slagen hierin blijkt het vasthouden, omvormen en/of creëren van rituelen. Wat zijn dan rituelen? Bijvoorbeeld kerst of verjaardagen op een bepaalde manier of plek vieren, maar ook samen naar voetbalwedstrijden kijken of voor het slapen gaan samen een boekje lezen. En wat mij vooral raakte was de feitelijke betekenis van deze rituelen: een uiting van hoe waardevol je als ouder de band met je kind vindt.
Ok, die was best raak. Want die band vind ik ook belangrijk, maar heb ik dan wel genoeg rituelen in mijn eigen wonderlijke gezin? Van kerst maken we niet heel veel bijzonders, maar gelukkig wel altijd een paasontbijt inclusief verstopte eieren. Op moederdag ontbijt op bed en op vrijdagmiddag altijd croissantjes eten met dochterlief. Gelukkig, het valt wel mee. De kinderen krijgen toch nog wel wat mee zo. En eigenlijk vind ik ze zelf ook heerlijk, onze eigen rituelen.

Dus...het is 1e pinksterdag. Tijd om een pinksterritueel te introduceren! Ideeën zijn welkom!

Voorlopig zijn ze nog bij hun vader dus ga ik eerst maar even mijn eigen ritueel doen: een heerlijke eigengemaakte latte. Een uiting van hoe waardevol ik de band met mijzelf op deze heerlijke zondagochtend vind ;)

Artikel ook lezen? Deze was het: Braithwaite, Baxter & Harper (1998). The role of rituals in the management of the dialectical tension of “old” and “new” in blended families. Communication Studies, 49-2.

dinsdag 10 mei 2016

We krijgen weer muziekles op school!

 “Veel  basisscholen vragen subsidie aan voor muziekonderwijs” (nu.nl, 10 mei 2016). Dat is nieuws om echt blij van te worden.

Waarom? Omdat muziek maken kan bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen. Het stimuleert bijvoorbeeld de cognitieve ontwikkeling en de schoolprestaties van kinderen. En dat is natuurlijk belangrijk als het gaat om kansen van kinderen in onze samenleving. Uit wetenschappelijk onderzoek weten we dat cultuurparticipatie (zoals muziekles of museumbezoek) een belangrijke bijdrage levert aan het onderwijssucces van een persoon. Kinderen die opgroeien in een gezin waar aandacht is voor kunst en cultuur doen het vanaf dag 1 beter op school, en behouden deze voorsprong ook, ten opzichte van kinderen die dat thuis niet gewend zijn.  Maar inderdaad, niet alle kinderen worden door hun ouders gestimuleerd naar muziekles te gaan. Het zijn vooral kinderen uit de hoger sociaaleconomische gezinnen (lees: hoger opgeleid en hoger inkomen) die een dergelijke culturele opvoeding krijgen. En dus wordt de sociale ongelijkheid in onze samenleving ook in stand gehouden door de muziekles, die sommige kinderen wel van huis uit meekrijgen en andere kinderen dus niet. En daarom is het fijn dat veel scholen zich gaan inzetten om muziekles weer een plek te geven in het programma. Zodat alle kinderen hiervan kunnen profiteren.

Maar muziek maken en luisteren is meer dan alleen een stimulans voor cognitieve ontwikkeling. Het kan ook de creativiteit stimuleren, troost of zelfvertrouwen bieden als je je niet zo fijn voelt  of verbondenheid brengen door samen muziek te maken. Kortom, (meer) muziekles op school is heel erg waardevol, om verschillende redenen. En wat mij betreft een betere invulling dan nog meer cito training.  

zondag 10 januari 2016

Oog in oog met een gescheiden of alleenstaande ouder

Onderstaande is een bewerking van een e-mailwisseling. Het is een stukje zelfreflectie, maar misschien ook bruikbaar voor anderen bij het interpreteren van wetenschappelijk onderzoek.

Beste ….,
Gister vertelde ik je dat ik onderzoek doe naar opvoeding en ongelijkheid, en we spraken kort over hoe jij je alleenstaand ouderschap ervaart en je twijfels daarbij. Wat voor invloed dat zou hebben op je dochter, of je haar genoeg mee kunt geven. Uit mijn eigen en ander onderzoek weet ik dat je overdenkingen terecht zijn: kinderen uit gescheiden en eenouder gezinnen doen het over het algemeen minder goed. Ze presteren bijvoorbeeld minder goed op school en hebben meer kans op het vertonen van risicogedrag dan kinderen uit tweeouder gezinnen. Maar dit is niet zo’n leuke boodschap om mee te geven. Zeker niet als je oog in oog staat met een sympathieke gescheiden of alleenstaande ouder. Dus dat heb ik gister dan ook niet gedaan. Maar dit heeft mij wel aan het denken gezet.

Regelmatig sta ik namelijk voor een groep mensen: van wetenschappers en studenten tot media coaches en bibliotheekmedewerkers. En dan vertel ik deze feiten wel. Dat kinderen uit gescheiden/eenoudergezinnen tot de risicogroep behoren, en dat kinderen uit dergelijke gezinnen minder kansen hebben en krijgen in onze samenleving. Voor een min of meer anoniem publiek is dat op zich geen probleem om te vertellen, maar in ieder publiek zal toch minstens een handjevol van deze “risico-ouders” zitten. En de door mij verkondigde boodschap moet toch op zijn minst vervelend zijn om te horen. Dus heb ik gister nagedacht over hoe hier mee om te gaan. En ik denk dat ik voor mijzelf, en ik hoop ook voor de gescheiden en alleenstaande ouder die dat op prijs stelt, een weg heb gevonden.

1.       We weten dat gescheiden en alleenstaande ouders hun kinderen een minder “brede” of “gunstige” opvoeding kunnen bieden dan ouders die samen zijn. Oftewel, alleenstaande ouders hebben minder hulpbronnen die zij over kunnen dragen op hun kinderen. Dit heeft een aantal oorzaken. Alleenstaande ouders hebben nu eenmaal minder tijd voor opvoedingsactiviteiten, omdat zij taken niet kunnen delen met een partner. Maar vaak spelen er ook andere zaken een rol: financiële problemen, stress, emotionele problemen, etc.  Dus het is niet zozeer het feit dat een ouder gescheiden is of alleenstaand waardoor kinderen minder hulpbronnen meekrijgen van huis uit. Het zijn de hiermee gepaard gaande factoren. Maar dit geldt natuurlijk niet voor alle alleenstaande en/of gescheiden ouders. Bij empirisch wetenschappelijk onderzoek hanteren we altijd een marge van zo’n 5%: dus hoewel de bevindingen voor het merendeel gelden zijn er altijd ouders uit de “risicogroep” die dus niet aan dit plaatje voldoen. En wellicht zijn dat net die aardige ouders die ik persoonlijk ontmoet.

2.       Maar er is ook nog een andere interpretatie. In sociologisch onderzoek naar opvoeding en de gevolgen daarvan bekijken we meestal een aantal gezinskenmerken tegelijk. Dus we kijken naar de gezinssamenstelling (eenouder vs. tweeouder), maar ook naar het opleidingsniveau van de ouder, naar de beroepsstatus, de leesvaardigheden, etniciteit, betrokkenheid, etc.
Ik mijn onderzoek kijk ik vaak naar de invloed van opvoeding op schoolresultaten. Hieruit blijkt dat kinderen uit gescheiden gezinnen minder goede resultaten behalen, maar ook dat kinderen van hoog opgeleide ouders of ouders die bijvoorbeeld veel voorlezen of betrokkenheid tonen juist betere resultaten behalen. Nu kan dit ook betekenen dat het negatieve effect van echtscheiding gecompenseerd wordt door de andere kenmerken van de ouder. Wanneer je dit voorbeeld uitwerkt in een eenvoudige rekensom ziet het er zo uit: echtscheiding ouders + opleidingsniveau ouder + voorlezen ouder + ouderbetrokkenheid= opleidingssucces kind. Als echtscheiding dan negatief is en de andere kenmerken zijn positief kan het uiteindelijk zo zijn dat kinderen met alleenstaande ouders niet slechter presteren op school dan kinderen uit tweeouder gezinnen waarvan de ouders een laag opleidingsniveau hebben en/of waar weinig voorgelezen wordt en/of waar ouders minder betrokken zijn bij de ontwikkeling van hun kind.

Dus…  ja, echtscheiding en/of alleenstaand ouderschap heeft een negatief effect, maar of je kind er werkelijk last van heeft in maatschappelijk opzicht hoeft dus niet per se. Dat hangt ook van andere factoren af. En sommigen daarvan blijven gelijk, of je nu wel of niet gescheiden of alleenstaand bent. Bovendien, een belangrijk bonus in bovenstaande optelsom is hoe je als ouder(s) omgaat met de scheiding of alleenstaand ouderschap. Dat lijkt mij een fijnere boodschap om te ontvangen maar ook om te brengen.

Nou, het is een langer verhaal geworden dan ik bedacht had. Misschien heb je er wat aan, maar het is in ieder geval voor mijzelf goed geweest er eens bij stil te staan.
Hartelijke groet,  Natascha Notten



dinsdag 1 december 2015

Reactie op de openingsrede Onderzoeksconferentie LKCA 2015

Geachte heer van Munster,
Met interesse heb ik de rede gelezen waarmee u maandag 23 november jl. uw onderzoeksconferentie opende. En vooral het deel over de sociale stratificatie in cultuurparticipatie, en hoe men daarop gereageerd heeft. Hoog en laag opgeleid hebben inderdaad hun eigen culturele “zones”. En ja, de gevestigde culturele activiteiten en cultuureducatie bevinden zich in een niche aan de bovenkant. Met name ouders en kinderen uit de hoger opgeleide gezinnen profiteren en genieten hiervan. Ik wilde u net een hart onder de riem steken met uiteen te zetten dat dat al heel lang zo is. Al generaties lang is er een duidelijke sociale kloof in cultuurparticipatie. Maar het is niet zo dat dit identiek is aan “beter” versus “minderwaardig”. Dat ligt veel genuanceerder, en ik had u op basis van ons sociologisch onderzoek daar graag wat ondersteuning voor willen bieden. Echter, dit enthousiasme bekoelde toen ik las dat u sociologisch onderzoek altijd al hebt gewantrouwd. Dat is erg jammer, vooral voor uw organisatie en alle mensen in uw vakgebied. Het zijn namelijk ook de sociologen die zorgen voor de “evidence based” uitspraken die hard nodig zijn voor de toekomstige financiering van het cultuurbeleid. Sociologen laten ondermeer zien dat cultuurparticipatie bijdraagt aan betere schoolprestaties, meer cohesie en welzijn. En dat lijkt mij toch bijzonder relevant. Ik ben het helemaal met u eens dat “kunst meer is dan alleen maar nuttig, en dat het het leven optilt”.  Maar om bij uitstek die wetenschappelijke discipline openlijk te wantrouwen die veel betekent heeft en dat nog kan doen voor het voortbestaan en een betere aansluiting van het Nederlandse cultuurbeleid, -onderwijs en –participatie bij de huidige samenleving lijkt mij niet handig.

Vriendelijke groet,